BTW plicht voor de levering van warmte door een vereniging van woningeigenaars aan haar leden
Op 17 december 2020 sprak het Hof van Justitie zich uit in de zaak C-449/19, WEG Tevesstraße/Finanzamt Villingen-Schwenningen, betreffende btw op de levering van warmte door een vereniging van woningeigenaars.
De vereniging van woningeigenaars en het belastingkantoor van Villingen-Schwenningen waren het in deze zaak niet eens over de aftrek van de belasting op de toegevoegde waarde (btw) die als voorbelasting is betaald op de aankoop- en exploitatiekosten van een warmte-krachtcentrale.
Het Hof kreeg de vraag voorgelegd of artikel 135, lid 1, onder l) van de Europese btw-richtlijn indruist tegen een nationale regelgeving die de levering van warmte door een vereniging van woningeigenaars aan de eigenaars die deel uitmaken van die vereniging vrijstelt van btw.
De levering van warmte staat gelijk aan de levering van een goed en gebeurt in dit geval onder bezwarende titel volgens artikel 2, lid 1, onder a) van de Europese btw-richtlijn.
Deze levering van warmte vloeit voort uit de exploitatie van een warmte-krachtcentrale door WT (WEG Tevesstraße). Het wordt kennelijk niet betwist dat:
- de levering van warmte wordt gecompenseerd met een vergoeding betaald door de eigenaars die deel uitmaken van deze vereniging;
- de op die manier door de vereniging ontvangen inkomsten van permanente aard zijn;
- de door de betreffende centrale geproduceerde elektriciteit wordt geleverd aan een distributiebedrijf voor energie; en
- die levering wordt gecompenseerd met een vergoeding.
De Europese btw-richtlijn blijkt hier wel degelijk van toepassing te zijn. De levering van warmte, die in het hoofdgeding aan de orde is, vormt een in beginsel aan de btw onderworpen levering van een goed volgens artikel 2, lid 1, onder a) van deze richtlijn.
De vrijstelling zoals voorzien in artikel 135, lid 1, onder l) van de Europese btw-richtlijn wordt verklaard door het feit dat de verhuur van een onroerend goed dan wel een economische activiteit is, maar doorgaans een relatief passieve activiteit die geen significante toegevoegde waarde oplevert. Een dergelijke activiteit moet worden onderscheiden van andere activiteiten die hetzij kaderen in een industriële of commerciële bedrijfsvoering, hetzij een voorwerp hebben dat dichter aanleunt bij het verlenen van een dienst dan bij het louter ter beschikking stellen van een goed.
De activiteit die in het hoofdgeding aan de orde is, bestaat echter in de levering van warmte, die voortvloeit uit de exploitatie van een warmte-krachtcentrale door WT.
Het Hof stelde vervolgens vast dat de bepaling van de Europese btw-richtlijn, die stelt dat de lidstaten "het verpachten en verhuren van onroerende goederen" vrijstellen van btw, geen btw-vrijstelling toestaat voor de levering van warmte door een vereniging van woningeigenaars aan de leden van die vereniging, zoals dat het geval is in de Duitse wet op de omzetbelasting.
Door op dergelijke manier warmte te leveren gaat deze vereniging over tot de eenvoudige verkoop van een lichamelijke zaak die voortvloeit uit de exploitatie van een andere lichamelijke zaak. Degenen die de warmte aankopen – met name de eigenaars die deel uitmaken van de vereniging – verwerven hiermee niet het recht om een gebouw – in dit geval de warmte-krachtcentrale – te betrekken. Niemand anders geniet bovendien een dergelijk recht.
Het Hof verklaarde dan ook voor recht dat artikel 135, lid 1, onder l) van de Europese btw-richtlijn indruist tegen een nationale regelgeving die de levering van warmte door een vereniging van woningeigenaars aan de eigenaars die deel uitmaken van die vereniging vrijstelt van btw.
Verwante expertise: Energie