Cascadefacturering: oordeel van het Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof verwerpt de tariefmeteologie die van toepassing is op de beheerders van gas- en elektriciteitsdistributienetten.
Op 20 november 2019 heeft het Grondwettelijk Hof zijn arrest nr. 183/2019 gewezen waarin het het beroep verwerpt tot vernietiging van artikel 20 van het decreet van het Waalse Gewest van 19 januari 2017 ‘betreffende de tariefmethodologie die van toepassing is op gas- en elektriciteitsdistributienetbeheerders’ (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 januari 2017), ingesteld door de vzw ‘Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven’, de nv ‘Electrabel’ en de nv ‘Lampiris’.
Het Hof stelt in zijn motivering B.10.: “De toegang tot het distributienet veronderstelt dat vooraf een toegangscontract wordt gesloten tussen de distributienetbeheerder en de leverancier, […]”.
“Het toegangscontract regelt de voorwaarden inzake de toegang tot het net en met name de betaalvoorwaarden. Volgens artikel 5.2 van die algemene voorwaarden verbindt de toegangshouder zich ertoe de toepasselijke kosten volgens de tarieven te betalen. Die kosten worden hem maandelijks gefactureerd door de distributienetbeheerder (artikel 10.1 van de voormelde algemene voorwaarden).”
In motivering B.11. verklaart het Hof: “Volgens het zogenoemde systeem van de ‘tariefcascade’ factureert de transmissienetbeheerder zijn tarieven aan de distributienetbeheerder. Die laatste factureert op zijn beurt zijn eigen tarieven, die de kosten voor het gebruik van het transmissienet omvatten, aan de leverancier. De leverancier doet hetzelfde door aan de eindafnemer een factuur te richten die alle kosten van de energielevering omvat, namelijk de waarde van de verbruikte energie, de transmissie- en distributietarieven, de taksen en heffingen. De eindafnemer ontvangt dus een unieke factuur, ondanks het optreden van verscheidene deelnemers in het proces van de energielevering."
Met betrekking tot het eerste middel besluit het Hof: “B.13. Uit de voorgaande overwegingen vloeit voort dat de leverancier de rechtstreekse schuldenaar is van de nettarieven ten opzichte van de distributienetbeheerder en dat hij die kosten enkel doorrekent aan de eindafnemer via de unieke factuur.”
Het Hof bevestigt: “In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, heeft het systeem van de unieke factuur niet uitsluitend tot doel de situatie van de eindafnemer te vereenvoudigen. Het stemt overeen met het [...] marktmodel en met de respectieve contractuele en/of reglementaire betrekkingen tussen de verschillende marktdeelnemers in het proces van de energielevering, [...] volgens wie het systeem van de tariefcascade ‘valt onder het marktmodel zoals het tot stand is gekomen na de liberalisering van de energiesector’ (CRIC, Waals Parlement, 2014-2015, nr. 110, p. 61).”
De verplichting voor de leverancier om het totaal van de voor het gebruik van het net verschuldigde sommen, met inbegrip van de bedragen die niet bij de eindafnemers zijn ingevorderd, aan de distributienetbeheerder terug te storten, is het logische gevolg van het feit dat hij de rechtstreekse schuldenaar van die sommen tegenover de netbeheerder is.
Men moet in het bijzonder opmerken dat het Hof van oordeel is dat “die verplichting, die ressorteert onder zijn normaal commercieel risico, [...] geen openbaredienstverplichting [vormt] in de zin van artikel 3, lid 2, van de richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG.” Het uitgangspunt van het eerste middel is bijgevolg verkeerd. Het middel is dus niet gegrond.
Het Hof verwerpt ook de tweede en derde middelen die aanvoeren dat de bestreden bepaling enerzijds een discriminatie invoert tussen de elektriciteits- en gasleveranciers die reeds aanwezig zijn op de markt en de nieuwkomers en anderzijds het eigendomsrecht en de vrijheid van ondernemen van de energieleveranciers schendt.
Verwante expertise: Energie, Overheidsbeleid en juridische teksten, Economie and overheidsfinanciën