Glyfosaat versus toegang tot milieu-informatie
Op maandag 13 mei 2019 heeft een jury in Oakland bij San Francisco Monsanto veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van twee miljard dollar aan het echtpaar Pilliod, die beiden non-Hodgkinlymfoom hebben.
De jury was van mening dat de kanker van het echtpaar Pilliod werd veroorzaakt door de blootstelling aan Roundup en dat Monsanto niet had voldaan aan zijn verplichting om dit ernstige gevaar voor de gezondheid te voorkomen. Bovendien erkende de jury dat Monsanto kwaadwillig heeft gehandeld, door middel van onderdrukking en fraude en gestraft moet worden voor dat gedrag. De informatie over de gevaarlijkheid van het product vormt de basis voor de veroordeling.
Bayer, het bedrijf dat Monsanto overnam, is van plan om in beroep te gaan en blijft erbij dat Roundup en het werkzame bestanddeel glyfosaat geen gevaar vormen voor de menselijke gezondheid. De Duitse chemiereus wijst erop dat, sinds glyfosaat in het midden van de jaren zeventig op de markt werd gebracht, wereldwijd geen enkele toezichthouder heeft geconcludeerd dat de stof gevaarlijk is en verwijst daarbij naar "800 diepgaande studies" over de effecten ervan.
In de Verenigde Staten liepen er ondanks deze verklaring eind april al 13.400 klachten tegen Bayer in verband met glyfosaat.
Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan heeft het Gerecht van de Europese Unie op 7 maart 2019 een arrest gewezen in verband met glyfosaat. Het betreft een nietigverklaring van de besluiten van EFSA, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, tot weigering van toegang tot toxiciteits- en carcinogeniteitsstudies over de werkzame stof glyfosaat.
EFSA heeft de toegang geweigerd omdat zij van mening was dat de toegang tot de gedeelten van die studies niet noodzakelijk was om de uitgevoerde wetenschappelijke beoordeling van de risico's te controleren overeenkomstig de verordening betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.
De verzoekers hebben daarop het Gerecht van de Europese Unie verzocht om nietigverklaring van de weigeringsbesluiten.
Allereerst herinnert het Gerecht aan het vermoeden dat de openbaarmaking van informatie "die betrekking heeft op uitstoot in het milieu", met uitzondering van informatie betreffende onderzoeken, wordt geacht van hoger openbaar belang te zijn dan het belang dat bestaat bij de bescherming van de commerciële belangen van een bepaalde natuurlijke of rechtspersoon, zodat de bescherming van die commerciële belangen niet kan worden aangevoerd om de openbaarmaking van die informatie te weigeren. Dit impliceert dat een instelling van de Unie waarbij een verzoek om toegang tot een document wordt ingediend, haar weigering om dit document openbaar te maken niet kan rechtvaardigen door zich te beroepen op de uitzondering waarin is voorzien ter bescherming van de commerciële belangen van een welbepaalde natuurlijke persoon of rechtspersoon, wanneer het bij de in dit document opgenomen informatie gaat om informatie die "betrekking heeft op uitstoot in het milieu".
Vervolgens onderzoekt het Gerecht de aard van de in de gevraagde studies opgenomen informatie om na te gaan of deze studies informatie vormen die "betrekking heeft op uitstoot in het milieu" in de zin van de Aarhus-verordening.
Het Gerecht is van oordeel dat een werkzame stof in gewasbeschermingsmiddelen, zoals glyfosaat, bij normaal gebruik bestemd is om in het milieu vrij te komen, gelet op de functie ervan als zodanig, en dat de voorzienbare uitstoot ervan dus niet als slechts theoretisch kan worden beschouwd. De uitstoot van glyfosaat kan in elk geval niet als louter voorzienbare uitstoot worden aangemerkt. De gevraagde studies maakten immers deel uit van het dossier tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat.
In dat verband stelt het Gerecht vast dat glyfosaat op de lijst van werkzame stoffen is ingeschreven sinds 1 juli 2002. Vanaf deze datum is glyfosaat toegelaten in de lidstaten en is het daadwerkelijk gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen. Glyfosaat is een van de meest gebruikte herbiciden in de Unie. De uitstoot van glyfosaat in het milieu is dus reëel. Deze werkzame stof is met name als residu aanwezig in planten, water en voedsel. De gevraagde studies zijn bijgevolg studies die beogen de carcinogeniteit of de toxiciteit te bepalen van een werkzame stof die daadwerkelijk aanwezig is in het milieu.
Het Gerecht leidt hieruit af dat EFSA niet kan beweren dat de gevraagde studies geen betrekking hebben op reële uitstoot of op de gevolgen van reële uitstoot.
Met betrekking tot EFSA’s argument dat een verband met uitstoot in het milieu niet volstaat om deze studies onder de Aarhus-verordening te doen vallen, wijst het Gerecht erop dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat het begrip informatie "die betrekking heeft op uitstoot in het milieu", in de zin van de Aarhus-verordening, niet beperkt is tot informatie die het mogelijk maakt om de uitstoot als zodanig na te gaan, maar zich uitstrekt tot de informatie over de effecten van deze uitstoot.
Het publiek dient dus niet alleen toegang te hebben tot de informatie over de uitstoot als zodanig, maar ook tot de informatie betreffende de gevolgen die deze uitstoot op kortere of langere termijn voor de toestand van het milieu heeft, zoals de effecten van deze uitstoot op niet-doelwitorganismen. Het belang van het publiek bij toegang tot informatie over uitstoot in het milieu bestaat er juist in niet alleen te vernemen wat er in het milieu vrijkomt of voorzienbaar zal vrijkomen, maar ook te begrijpen hoe het milieu door de uitstoot in kwestie zou kunnen worden aangetast.
Verwante expertise: Leefmilieu