Koninklijk besluit tot 'rechtzetting' overheidsopdrachten
Op 15 april 2018 werd een koninklijk besluit tot 'rechtzetting' goedgekeurd om bepaalde fouten in de reglementering van overheidsopdrachten recht te zetten.
Hier zijn, bij wijze van niet-exhaustieve opsomming, enkele van de aanpassingen aan de huidige teksten:
- In de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen werden bepaalde bedragen in overeenstemming gebracht met de drempelbedragen die bepaald werden in het koninklijk besluit van 18 april 2017:
- 8.500 euro werd 30.000 euro
- 85.000 euro werd 144.000 euro
- 170.000 euro werd 443.000 euro
- In het koninklijk besluit van 14 januari 2013 met betrekking tot de uitvoering van overheidsopdrachten (AUR),
- Wat de vrijgave van de borgtocht betreft, indien er tekortkomingen worden vastgesteld ten opzichte van de bepalingen van artikel 44 AUR, wordt eraan herinnerd dat:
i. de instelling bij wie de borgtocht werd gesteld, niet het voorafgaandelijk akkoord van de opdrachtnemer mag eisen, indien de opdrachtnemer uiterlijk 15 dagen na de toezending van het proces-verbaal van de tekortkoming geen verweermiddelen liet gelden.
ii. als de opdrachtnemer binnen die termijn echter wel verweermiddelen heeft voorgelegd, dan moeten deze verweermiddelen, alsook de verificatie of de in artikel 44, §2 AUR vastgestelde voorwaarden werden nageleefd, in overweging worden genomen voordat de inhouding wordt toegestaan.
- De opdrachtnemer zal geen schadevergoeding kunnen eisen indien er een schorsing is die door de aanbesteder werd opgelegd, indien de schorsing het gevolg is van omstandigheden die vreemd zijn aan de aanbesteder en die volgens de aanbesteder op dat moment een belemmering vormen voor de uitvoering van de opdracht.
- De artikels 38/1 en 38/2 AUR zijn voortaan ook van toepassing voor aanbestedingen die voor 30 juni 2017 bekendgemaakt zijn (of die bekendgemaakt hadden moeten zijn) alsook voor de opdrachten waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, nog vóór die datum werd uitgenodigd tot het indienen van een offerte. Deze aanpassing maakt het bij de wijziging van de regelgeving mogelijk een hiaat op te vullen. Door de mogelijkheid om de opdracht te verlengen in geval van aanvullende werken, leveringen en diensten of bij onvoorzienbare omstandigheden in de overgang van de wet (voormalig artikel 26 van de wet van 15 juni 2006) naar het koninklijk besluit voor uitvoering (AUR), was de wetgever immers uit het oog verloren dat deze specifieke mogelijkheid om opdrachten te wijzigen eenvoudigweg ophield te bestaan voor alle opdrachten die voor 30 juni 2017 werden opgestart, maar nog in uitvoering zijn.
Er dient op te worden gewezen dat artikel 38/1 AUR (aanvullende werken, leveringen en diensten) in werking treedt vanaf 30 juni 2017. Dit betekent dat voor een opdracht die gestart werd voor 30 juni 2017, een 'regularisatie' zal worden toegestaan van de wijzigingen die gebeuren tussen 30 juni 2017 en 28 april 2018 (10e dag na het publiceren van het koninklijk besluit tot rechtzetting) op basis van artikel 38/1 AUR. De wijzigingen op basis van artikel 38/2 (onvoorzienbare omstandigheden) in het kader van de uitvoering van opdrachten die voor 30 juni 2017 werden gestart, zijn pas mogelijk vanaf 28 april 2018.
3. Met betrekking tot het koninklijk besluit van 17 april 2017 inzake de plaatsing van overheidsopdrachten in de klassieke sectoren wordt aangegeven dat de beoordeling van de bedragen van de offertes inclusief btw gebeurt, wanneer de btw effectief een kost teweegbrengt voor de aanbestedende dienst.
Bij ontstentenis van andere bepalingen treden deze verschillende wijzigingen in werking voor de opdrachten die gestart zijn (bekendgemaakt of waarvoor de uitnodiging tot inschrijving verstuurd is) vanaf 28 april 2018.
Verwante expertise: Overheidsopdrachten en PPP