Liggingsvoorwaarde voor ziekenhuizen strijdig met het Europees aanbestedingsrecht
In een arrest van 22 oktober 2015 (C-552/13) heeft het Hof van Justitie de voorschriften voor technische specificaties, zoals opgenomen in artikel 23, lid 2 van Richtlijn 2004/18/EG (overheidsopdrachten), verduidelijkt.
De Europese lidstaten beschikken over een beoordelingsmarge om te beslissen op welk niveau zij de bescherming van de volksgezondheid wensen te verzekeren en hoe dit dient te gebeuren. Zowel uit artikel 168, lid 7 van het Verdrag betreffende de Werking van de EU (VWEU), als uit de rechtspraak van het Hof van Justitie vloeit immers voort dat het Unierecht niet afdoet aan de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de organisatie van de openbare gezondheidsdienst. Het optreden van de EU eerbiedigt de verantwoordelijkheden van de lidstaten met betrekking tot de bepaling van hun gezondheidsbeleid, alsmede de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging. Bij de uitoefening van die bevoegdheid mogen de lidstaten evenwel geen ongerechtvaardigde beperkingen op de uitoefening van de fundamentele vrijheden van de interne markt invoeren of handhaven.
In een arrest van 22 oktober 2015 heeft het Hof van Justitie zich uitgesproken over de vraag in hoeverre een liggingsvoorwaarde in overheidsopdrachten voor ziekenhuisdiensten een ongerechtvaardigde belemmering voor de openstelling van overheidsopdrachten voor mededinging kan scheppen. De verwijzende Spaanse rechter heeft het Hof meer bepaald de vraag gesteld in hoeverre technische specificaties van overheidsopdrachten voor het beheer van openbare gezondheidszorgdiensten, die stipuleren dat de aan de orde zijnde gezondheidszorgdienst uitsluitend in een bepaalde gemeente, waar de patiënten niet noodzakelijk hun woonplaats hebben, dienen te worden verricht, verenigbaar zijn met het Unierecht inzake overheidsopdrachten.
Rekening houdend met de ruime beleidsvrijheid van de lidstaten inzake volksgezondheid, is het Hof overgegaan tot een afweging tussen het beginsel van gelijke behandeling van ondernemers, enerzijds, en de door de aanbestedende overheid aangehaalde noodzaak erop toe te zien dat het gekozen ziekenhuis voldoende dicht gelegen is bij de woonplaats van de patiënten, hun familieleden en het medische personeel, anderzijds. Het Hof komt tot de conclusie dat het automatisch uitsluiten van ziekenhuizen, die weliswaar voldoen aan alle gestelde voorwaarden, waaronder die van nabijheid en bereikbaarheid, doch niet voldoen aan een specifiek gestelde liggingsvoorwaarde, niet verenigbaar is met het Unierecht.
Verwante expertise: Gezondheid en sociale zekerheid, Overheidsopdrachten en PPP