Uitstel van tenuitvoerlegging van bestuurlijke geldboeten
In zijn arrest nr. 182/2018 van 19 december 2018 spreekt het Grondwettelijk Hof zich uit over een prejudiciële vraag aangaande de bestaanbaarheid van het bestuurlijke beboetingsstelsel inzake schendingen van de Vlaamse milieuwetgeving.
In dit arrest spreekt het Grondwettelijk Hof zich uit over een prejudiciële vraag aangaande de bestaanbaarheid van het bestuurlijke beboetingsstelsel inzake schendingen van de Vlaamse milieuwetgeving (Titel XVI van het Decreet Algemene bepalingen milieubeleid, meer bepaald zijn artikelen 16.4.25 en 16.4.29 DABM) met de artikelen 10 en 11 Grondwet.
Het aangevoerde knelpunt t.a.v. het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod ligt hierin, vermeldt het Hof, dat deze bepalingen “voor de personen die het voorwerp uitmaken van een administratieve beboetingsprocedure niet in de mogelijkheid voorzien om geheel of gedeeltelijk uitstel van de tenuitvoerlegging van de alternatieve bestuurlijke geldboete te verkrijgen , terwijl een dergelijke mogelijkheid wel bestaat ten gunste van de personen die, voor hetzelfde misdrijf, het voorwerp uitmaken van een strafrechtelijke procedure” (arrest, B.2). De prejudiciële vraagstelling strekt zich uit tot de fase van een eventuele rechterlijke toetsing van een bestuurlijke beboetingsbeslissing: zij betreft eveneens de indeplaatsstellingsbevoegdheid van het Handhavingscollege op grond van artikel 44 DBRC-decreet (Decreet 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges).
Op datum van het arrest, was de voorgelegde vraag achterhaald. Op 11 oktober 2018 publiceerden we een Nieuwsbrief gewijd aan de recente actualiteit betreffende milieurechtshandhaving. Een stuk in deze Nieuwsbrief behandelde de wijziging per 12 juli 2018 van artikel 16.4.29 van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid, ten einde bestuurlijke beboeting met uitstel van tenuitvoerlegging mogelijk te maken. We citeren: “Wat de alternatieve bestuurlijke geldboeten aangaat, die milieumisdrijven afstraffen, is aldus een ongrondwettigheid weggewerkt die het bestuurlijke beboetingsstelsel van Titel XVI DABM al te lang heeft ontsierd. Inderdaad: reeds in 2004 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat een alternatief bestuurlijke beboetingsstelsel waarin geen mogelijkheid tot beboeting onder uitstel is voorzien het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod schendt (GwH nr. 105/2004 van 16 juni 2004). Dit standpunt is bij herhaling bevestigd en geldt sedert jaren als volstrekt gevestigde rechtspraak.”
Het Grondwettelijk Hof stelt uitdrukkelijk vast dat de thans bestaande mogelijkheid om de bestuurlijke geldboete met uitstel op te leggen ook toekomt aan het Handhavingscollege wanneer dit gebruik maakt van zijn indeplaatsstellingsbevoegdheid op grond van artikel 44 DBRC-decreet (arrest, B.5) en verwijst de zaak hierop terug naar het Handhavingscollege: “Het staat aan het verwijzende rechtscollege om te beoordelen of … onderhavige prejudiciële vraag nog nuttig is voor de beslechting van het bodemgeschil.” (arrest, B.6)
Verwante expertise: Overheidsbeleid en juridische teksten