Update over recente wijzigingen aan de wet van 17 juni 2016 op de overheidsopdrachten - Antonio PONTE - 2021 (travaux Gare d'Ottignies/werkt in het station van Ottignies))
Photo: Antonio PONTE - 2021 (travaux Gare d'Ottignies/werkt in het station van Ottignies))

- door Equal team

Update over recente wijzigingen aan de wet van 17 juni 2016 op de overheidsopdrachten

Een nieuwe wet van 18 mei 2022 wijzigt de wetten van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten. In dit artikel worden de aanvullingen op en wijzigingen aan de wet inzake overheidsopdrachten besproken.

Een nieuwe wet van 18 mei 2022 wijzigt de wetten van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten. In dit artikel worden de aanvullingen op en wijzigingen aan de wet inzake overheidsopdrachten besproken, namelijk:

  • de berekening van de termijn voor uitsluiting van de inschrijver
  • de inschrijver dient, op eigen initiatief, aangeven of hij corrigerende maatregelen heeft genomen
  • de beslaglegging op de vorderingen van de opdrachtnemer
  • de oprichting van een Comité inzake het bestuur van de overheidsopdrachten
  • de omzetting van de richtlijn 2019/1161, beter bekend als de richtlijn "schone voertuigen".

1. Termijn voor uitsluiting in het kader van facultatieve uitsluitingsgronden
Alvorens in te gaan op de verschillende wijzigingen, laten we bemerken dat de wet de terminologie wijzigt : we spreken niet meer van "verplichte en facultatieve uitsluitingsgronden" maar van "gronden voor verplichte en facultatieve uitsluiting". Het zijn dus niet langer de gronden die verplicht of facultatief zijn, maar wel de uitsluiting.

Een eerste wijziging heeft betrekking op de berekening van de uitsluitingstermijn in het kader van de gronden voor facultatieve uitsluiting.

Het begrip "gebeurtenis" voorzien in artikel 69 van de wet inzake overheidsopdrachten dat als aanvangsdatum geldt voor de uitsluitingstermijn van drie jaar wordt voortaan nader toegelicht. In overeenstemming met het arrest Vossloh Laeis van het Europees Hof van Justitie[1], dient voortaan te worden aangenomen dat de betrokken gebeurtenis niet de datum van de inbreuk zelf is[2], maar wel de gerechtelijke of bestuurlijke vaststelling van een inbreuk op een rechtsregel die door de wettelijk bevoegde autoriteit na een specifieke procedure is vastgesteld.

Deze berekeningswijze van de termijn van drie jaar is van toepassing in de gevallen van:

  • niet-naleving van de verplichtingen die van toepassing zijn op het gebied van milieu-, sociaal en arbeidsrecht voorzien in artikel 7 van de wet inzake overheidsopdrachten;
  • een ernstige fout in het kader van het beroep;
  • afspraken;
  • valse verklaring;
  • onrechtmatige beïnvloeding.

Zolang er echter geen gerechtelijke beslissing is genomen, blijft de aanvangsdatum de datum van de betrokken gebeurtenis (of van het einde van de inbreuk in geval van een voortdurende inbreuk).

2. Corrigerende maatregelen
Een tweede wijziging betreft het aandragen van corrigerende maatregelen door de inschrijver.

In het kader van facultatieve uitsluitingsgronden, zal dit niet langer op eigen initiatief hoeven plaats te vinden.
Er wordt echter voorzien in een afwijkingsmechanisme op grond waarvan de aanbestedende overheid kan verzoeken dat dit op eigen initiatief gebeurt op het ogenblik waarop de offerte wordt ingediend, wanneer aan verschillende voorwaarden is voldaan:

  • Deze verplichting moet worden vermeld in de opdrachtdocumenten;
  • De uitsluitingsgronden voor welke deze afwijking van toepassing is moeten worden aangegeven;
  • Er moet worden verduidelijkt wat de draagwijdte is van de gronden op basis waarvan deze afwijking van toepassing is opdat de kandidaat (of de inschrijver) zijn standpunt op een nuttige en doeltreffende manier kenbaar kan maken.

Wat de verplichte uitsluitingsgronden betreft, moeten de corrigerende maatregelen echter steeds op eigen initiatief worden aangegeven. Er zij echter op gewezen dat de wetgever de aanbestedende overheid voortaan verplicht om in de opdrachtdocumenten te vermelden welke regeling van toepassing is op de corrigerende maatregelen door te verwijzen naar artikel 70, §2 van de wet van 17 juni 2016.

3. Beslaglegging op vorderingen
Een derde wijziging heeft verband op beslaglegging, verzet, overdracht of inpandgeving.

Voortaan geldt als principe dat de schuldvorderingen van de opdrachtnemer uit hoofde van de uitvoering van een overheidsopdracht, tot aan de oplevering ervan, niet het voorwerp mogen uitmaken van beslag, verzet, overdracht of inpandgeving.

Bij wijze van uitzondering kunnen werknemers, onderaannemers en leveranciers van de opdrachtnemer echter beslag leggen op schuldvorderingen (met uitzondering van voorschotten) en zich ertegen verzetten, voordat de opdracht wordt opgeleverd.[3] Eveneens als uitzondering op het principe, zal het mogelijk zijn om de schuldvorderingen (met uitzondering van de voorschotten voorzien in artikel 12 lid 2 van de wet van 17 juni 2016) over te dragen of in pand te geven ten gunste van kredietverleners wanneer dit plaatsvindt ter waarborg van het krediet of voorschotten in de uitvoering van de opdracht.

Uit de voorbereidende werken van de wet blijkt dat de door artikel 87/1 beoogde doelstelling erin bestaat te voorkomen dat overheidsopdrachten voortijdig worden verbroken door een andere schuldeiser van de opdrachtnemer. Deze bepaling beoogt enerzijds de continuïteit te verzekeren van de betalingen aan de gekozen opdrachtnemer, zijn onderaannemers, leveranciers en kredietverleners en, anderzijds, de continuïteit te verzekeren van de diensten en leveringen die noodzakelijk zijn voor de voltooiing van de betrokken overheidsopdracht.[4]

4. Comité inzake het bestuur van de overheidsopdrachten
De vierde wijziging die de wet doorvoert[5] heeft betrekking op de oprichting van een Comité inzake het bestuur van de overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten. Dit Comité werd opgericht om bijstand te verlenen aan de Federale Overheidsdienst Kanselarij van de Eerste Minister, Dienst overheidsopdrachten die bevoegd is om verslagen op te stellen over de correcte toepassing van de regels inzake overheidsopdrachten op het Belgisch grondgebied.

5. Omzetting van de richtlijn "schone voertuigen"
Tot slot beoogt de wet de omzetting van de richtlijn "schone voertuigen"[6] van 20 juni 2019. Deze richtlijn verplicht de lidstaten erop toe te zien dat aanbestedende overheden, bij de aankoop van bepaalde voertuigen door middel van overheidsopdrachten, rekening houden met de energie- en milieueffecten van die voertuigen gedurende hun gehele levenscyclus, met inbegrip van het energieverbruik en de uitstoot van CO2 en bepaalde verontreinigende stoffen.

Het doel van deze richtlijn is het bevorderen en aanmoedigen van de markt voor schone en energiezuinige voertuigen.

Voortaan moeten aanbestedende overheden erop toezien dat hun overheidsopdrachten voor voertuigen en bepaalde specifieke diensten (aankoop, leasing, huur of huurkoop van voertuigen, en opdrachten voordiensten in de zin van verordening 1370/2007[7] en van de bijlage V) minstens voldoen aan de minimumdoelstellingen van de bijlage VII, die eveneens bij de wet is gevoegd.

Deze nieuwe verplichtingen, ingevoerd bij de richtlijn "schone voertuigen", gelden slechts voor overheidsopdrachten die voldoen aan de drempels voor Europese bekendmaking.

------------------------------------------

[1] HvJEU, C-124/17, 24 oktober 2018.

[2] In tegenstelling tot wat de wetgeving bepaalde aangezien artikel 69 van de wet van 17 juni 2016 het volgende voorzag: "De in het eerste lid bedoelde uitsluitingen van deelname aan overheidsopdrachten gelden slechts voor een periode van drie jaar vanaf de datum van de betrokken gebeurtenis of, wanneer het een voortdurende inbreuk betreft, vanaf de beëindiging van de inbreuk."

[3] Indien er zowel een voorlopige als een definitieve oplevering is, kan de beslaglegging pas na de voorlopige oplevering plaatsvinden.

[4] Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 17.06.2016 inzake overheidsopdrachten en van de wet van 17.06.2016 inzake concessieovereenkomsten, Artikelsgewijze toelichting, Doc. Parl., Kamer, 55-2496/001, p. 12.

[5] Artikel 9 van de wet van 18 mei 2022.

[6] Richtlijn 2019/1161 van 20 juni 2019 ter bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen ("richtlijn 'schone voertuigen'")

[7] Verordening nr. 1370/2007 van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening nr. 1191/69 en Verordening nr. 1107/70.

Verwante expertise: Overheidsopdrachten en PPP